De Hadj

Auteur: Shaych al-Islaam Ibn Qayyim al-Jawziyyah.

Het woord Hadj betekend, letterlijk; zich naar een plaats begeven om het te bezoeken, maar in de terminologie van de Islaamitische Sharia wordt ermee bedoeld; zich begeven naar Bait-Allaah (het Huis van Allaah, één van de namen van de Ka’abah) om de noodzakelijke aanbiddingen te verrichten. De Hadj is geen nieuwe instelling die geïntroduceerd is door de Islaam en zijn Sharia, deze instelling is zo oud als de Ka’abah zelf, hetgeen in de Heilige Qor’aan (op de volgende manier) beschreven staat;

"Het eerste Huis van Verheven Aanbidding dat voor de mensheid voorgeschreven is" [Soerah Al-Imraan 3:95]

Dit Vers bevestigt de Hadieth die ons uit legt dat de Ka’abah het eerst gebouwd werd door Adam (‘alayhie salaam), de eerste man op aarde.

De gehele plechtigheid van de Hadj is een herdenking van de handelingen van toewijding van de Profeet Ibrahiem en zijn familie, aan Allaah de Almachtige. Dit toont aan dat de Profeet Mohammed (salallaahoe ‘alayhie wasellem) met deze instelling geen nieuwigheid heeft ingevoerd, maar het gezuiverd heeft van alle kwaadaardige gebruiken, en heeft het een verplichte handeling van vroomheid gemaakt waardoor men Godsbewustzijn kan ontwikkelen. Vandaar dat het één van de vijf pillaren van het geloof is, en een plicht voor elke gelovige, mits hij er fysiek en financieel toe in staat is. Bedevaart wordt terrecht de perfectie van het geloof genoemd, omdat het een combinatie is van alle kenmerkende kwaliteiten van andere verplichte handelingen, zoals gebed, geduld, gemis aan de genoegens van het leven, toewijding, Zakaat (aalmoezen) en smeekbeden. In feite vormt de lichamelijke bedevaart een inleiding tot de geestelijke bedevaart tot Allaah, wanneer een man alles van de wereld vaarwel zegt en zichzelf voor Hem presenteert als Zijn nederige dienaar, zeggende: "Hier sta ik voor U, mijn Heer, zijnde een slaaf voor U."

De rites die verbonden zijn met de bedevaart zijn verdeeld in twee soorten:

1. ‘Oemrah (kleine bedevaart) wordt door de individu op een willekeurige datum naar wens verricht, behalve tijdens de tijd van de officiële bedevaart.

2. Hadj (officiële bedevaart) hetgeen verricht moet worden op een specifieke datum en in gezelschap van de andere pelgrims. Het vindt plaats tijdens de maanden van Shawwal, Dhoel-Qua’da en Dhoel-Hidjaa (de laatste drie maanden van de Hidrie kalender).

Het Mekkaans gebied is heilig (al-Haram). De pelgrims betreden dit grondgebied, zijnde in een staat van Ihraam (men treedt een staat binnen, waarin men verboden is om bepaalde handelingen te verrichten die daarvoor wel toegestaan waren. In technische termen houdt het in; het ondernemen van de Hadj of de ‘Oemrah). Al-Ihraam brengt met zich mee dat men een speciaal kledingstuk draagt. Betreffende dit onderwerp is er een consensus dat het een pelgrim niet is toegestaan om genaaide kleren te dragen, noch (is het voor hem toegestaan) om zijn hoofd of handen te bedekken. Wanneer hij kousen of schoenen draagt dan moeten deze onder de enkels blijven. Dit wordt gedaan om een gevoel van nederigheid te creëren en een gevoel van broederschap onder de Moslims. Al-Ihraam of het kledingstuk van de pelgrims bestaat uit twee zeemloze (ongenaaide) lappen witte wollen of katoenen stof, waarvan men er één om de taille windt en zodat het tot over de knieën rijkt, terwijl de andere losjes over de schouders geworpen wordt, en het hoofd onbedekt blijft. Deze kleding is voor mannen, terwijl vrouwen hun hele lichaam moeten bedekken behalve het gezicht, de handen en de voeten. En voordat men deze heilige kleding aan trekt, moet de pelgrim een reiniging ondergaan (Ghoesl voor grote reiniging en zijn haren worden geschoren). Een man in Ihraam wordt ingewijd; hij mag niet jagen, planten plukken, bloed afstaan, noch seksuele omgang hebben. Nadat de pelgrim zich in een staat van Ihraam heeft gebracht draagt hij een gebed voor en spreekt hij tegelijkertijd zijn intentie uit voor het maken van de ‘Oemrah en de Hadj, of alleen één van beide, naar gelang van de omstandigheid. Vervolgens begint hij met luide stem "Labeek" uit te spreken, hetgeen betekent; "tot Uw beschikking". Deze uitspraak wordt veelvuldig herhaald tot aan het begin van de ceremonie van het gooien van de stenen.

Wanneer men in Mekka aangekomen is, circuleert de pelgrim zeven keer de Ka’abah (Tawaf), en treedt het hof van het heiligdom binnen, kust de Zwarte Steen en raakt het aan. Wanneer de pelgrim het heiligdom verlaat spreekt hij zijn intentie uit voor het verrichten van het ritueel van as-Sa’i, hetgeen bestaat uit enkele malen (zeven keer heen en terug) de twee heuvels van Mekka te passeren; Safa en Marwa. Een gedeelte van de route wordt afgelegd door op een drafje te lopen.

Deze bezoeken voltooien de rites van de ‘Oemrah. Als de pelgrim geen verdere intentie heeft voor het verrichten van de officiële Hadj, dan scheert hij zijn hoofd als teken dat hij vrij is van verdere rituele verboden. Anderzijds, als hij de intentie heeft om verder te gaan met de Hadj, dan behoudt hij zijn Ihraam en neemt hij de volgende regels in acht:

1. Op de achtste dag van Dhoel-Hidjaa, gaat de pelgrim naar Mina.

2. Op de ochtend van de negende dag stopt hij bij (de heuvel van) ‘Arafat; waar de pelgrims de heuvel opklimmen roepende: "Labeek, Labeek (Hier kom ik naar U (Allaah))".

3. Nadat de zon voorbij het hoogste punt is, daalt de leider (Imaam) van de bedevaart de heuvel van ‘Arafat af, waar hij een preek houdt en vrome smeekbeden reciteert temidden van grote ontroering (van de aanwezige mensen). Wanneer de zon onder gegaan is, begint de ‘Iefféda. Dit is een snelle verplaatsing richting de Moezdalifa-vlakten waar de pelgrims hun nacht doorbrengen.

4. Vroeg in de ochtend op de tiende dag wordt er een gezamelijk (fadjr) gebed gehouden, gevolgd door een preek, waarna de pelgrims zich naar Mina begeven. De dag wordt gekenmerkt door drie verschillende rituelen:

a. Elke pelgrim draagt enkele stenen van Moezdalifah met zich mee. Wanneer men de bijeenkomst bereikt, gooit iedere pelgrim zijn stenen (Jamraat) op elke hoop met stenen van Mina (Jamrat al-Aqaba, al-Jamrat al-Wustat, al-Jamrat al-Sughra). Het gooien van de stenen is een lichamelijke beweging dat uitdrukking brengt aan het spirituele streven om satan te overwinnen en zijn kwaadaardige plannen af te weren.

b. Elke pelgrim offert een offerdier dat geslacht wordt, en het vlees dient onder de armen verdeeld te worden. Tot slot scheert (of knipt) de pelgrim nog eens zijn haar. Hij is dan in een staat van semi-inwijding (Tahallul). Zijn volledige inwijding wordt bereikt nadat hij de rest van de heilige plaatsen van Mekka heeft bezocht...


Bron: “Moekhtasar Zaad al-Ma’aad”

1 reacties:

Anoniem zei

Jazak Allahoe ghairan!

Een reactie posten

Live duroos